Ontvang de nieuwste updates

Blijf met de updates op de hoogte!

Vis

Vertaling

Ikan

Latijn

Pisces

Kenmerken

Vissen (Pisces) zijn in het water levende gewervelde dieren die in de regel ademhalen met kieuwen. De meeste vissen zijn koudbloedig, maar sommige grotere soorten vertonen warmbloedige trekjes. Vissen komen over de hele wereld voor, er zijn momenteel ruim 32.000 soorten in meer dan 500 families onderverdeeld en er wordt met regelmaat een nieuwe soort ontdekt.

Vissen hebben over het algemeen een langwerpig, zijwaarts afgeplat lichaam en een huid die bedekt is met schubben. Er zijn zeer veel uitzonderingen, sommige vissen lijken op slangen of zijn juist heel plat of bol. Alle vissen hebben vinnen, aan de combinatie en vorm van de vinnen valt vaak af te lezen tot welke groep een vis behoort.

Het grootste gedeelte van het lichaam bestaat eigenlijk uit twee grote lichaamsspieren, die via de huid en de wervelkolom de staartvin aandrijven. Deze lichaamsspieren zijn vaak voor het grootste gedeelte wit en opgebouwd uit segmenten die met elkaar door myosepten zijn verbonden. Aan de buitenkant van de lichaamsspier vlak onder de huid zit rood spierweefsel, dat een groot uithoudingsvermogen heeft.

Als vissen kalm zwemmen gebruiken ze alleen de rode spiervezels, in noodsituaties gebruiken ze ook de witte spiervezels. Dit is de reden dat vissen vrij snel vermoeid raken als ze voor een sleepnet uitvluchten, of als ze gehaakt zijn door een hengelaar. Er zijn echter ook veel vissen met alleen rode spiervezels als zalm, wilde karper en tonijn, die dan ook niet zo snel vermoeid raken. Het witte visvlees dient voor een groot gedeelte ook om de stroomlijn van het lichaam te optimaliseren.

Visvlees bevat weinig bindweefsel en is dus nooit taai. Het percentage vet kan enorm variëren (0,5 - 40%) per soort en per seizoen. Vanwege het grote percentage onverzadigde vetzuren is visvlees erg gezond, maar ook erg bederfelijk.

Het andere gedeelte van het lichaam is de buikholte met daarin de inwendige organen. Vlak onder de ruggengraat aan de achterkant bevindt zich de nier. Daaronder bevinden zich de gonaden, de dragers van de geslachtscellen. Deze organen kunnen soms wel 30% van het visgewicht vertegenwoordigen en bevatten dan veel vet. Het spijsverteringskanaal bestaat uit de slokdarm, de maag (niet bij karperachtigen), de voordarm en de einddarm.

De zwemblaas ligt vooraan boven in het lichaam onder de ruggengraat en is een uniek orgaan bij beenvissen. Hij wordt van gas voorzien door de gasklier en is bij volwassen vissen vaak niet meer verbonden met het darmstelsel. Door de aanwezigheid van een zwemblaas kan de vis zonder verdere zwembewegingen in het water blijven zweven.

Verder heeft de vis een lever en een alvleesklier die vaak tot één orgaan versmolten zijn (hepatopancreas), een galblaas en een milt. Het hart bevindt zich niet in de buikholte, maar vlak onder de kieuwen.

Een van de eigenschappen die vissen kenmerken is het bezit van vinnen in plaats van poten. Vinnen dienen om te zwemmen, zowel om snelheid te maken als te sturen. Het aantal vinnen verschilt per groep vissen. Rondbekken hebben twee eenvoudige vinnen: een rugvin en een staartvin. Daarentegen hebben haaien gewoonlijk een gepaarde rug-, buik- en borstvin, daarnaast een staartvin en een aarsvin.

Sommige vissoorten hebben in de loop der evolutie bepaalde vinnen verloren. Sommige soorten haaien of de poon hebben zulke sterke vinstralen dat ze op de borstvinnen over de bodem kunnen lopen. Zeepaardjes hebben een heel kleine rugvin die razendsnel als een propeller beweegt. Mesvissen bewegen zich juist voort met de lange aarsvin.

Op enkele soorten na halen alle vissen de benodigde zuurstof uit het water door middel van kieuwen, deze zitten aan weerszijden achter de kop. De vis leidt het water door de kieuwen door eerst de mondholte te vergroten door met gesloten kieuwspleten en iets geopende bek de mondbodem naar beneden te bewegen en de voorkant van de kieuwdeksels naar buiten te bewegen. Door flapjes achter de lippen wordt het water tegengehouden als de vis de mondbodem weer omhoog beweegt en de mondholte verkleint. Het water wordt dan door de kieuwzeef (benige aanhangsels van de ophanging van de kieuwen) langs de rode kieuwlamellen gevoerd en verdwijnt het via de kieuwspleet.

Vissen als ansjovis, sardine en makreel creëren een waterstroom langs de kieuwen door simpelweg de bek en de kieuwen te openen en continu te blijven zwemmen.

De kieuwlamellen zijn voorzien van zeer kleine secundaire lamellen waar het bloed in een richting stroomt tegengesteld aan de waterstroom. Door dit tegenstroomprincipe kan het bloed maximaal van zuurstof worden voorzien.

Vissen zijn naar leefgebied in drie hoofdgroepen te verdelen:
- zoetwatervissen: komen voor in plassen, beken, rivieren en andere stromen;
- brakwatervissen: komen voor in mangroves en overgangsgebieden tussen zee en rivieren;
- zoutwatervissen: komen voor in zeeën en saliene milieus.

Daarnaast zijn er anadrome vissen (bijvoorbeeld zalm), die opgroeien in zout water en zich voortplanten in zoet water. Katadrome vissen zijn vissen die zich in zee voortplanten en opgroeien in zoet water, zoals de paling.

Soorten

- Zoetwatervissen
- Brakwatervissen
- Zoutwatervissen

Smaak

Vis, schaal - en schelpdieren leveren verschillende waardevolle voedingsstoffen. Ze zorgen bijvoorbeeld voor eiwitten van hoge kwaliteit, goede vetten, vitamines en mineralen. Voedingsstoffen die nodig zijn voor de groei, het onderhoud en het functioneren van het lichaam.

Er zijn zo veel verschillende soorten vis, dat het onmogelijk is om een algemene smaak van vis te beschrijven. Zo heeft elke soort zijn eigen kenmerkende smaak en bovendien bepaalt de manier van bereiden en het gebruik van kruiden en specerijen de smaak van de vis.

Teelt

Vissen planten zich meestal voort door middel van eieren, maar er zijn ook wel eierlevendbarende soorten waarbij de jongen in de moeder tot ontwikkeling komen.

Bij de meeste vissen vindt de paring plaats doordat het mannetje en het vrouwtje respectievelijk het sperma en de eicellen tegelijkertijd afgeven en de eitjes in het water worden bevrucht. Dit wordt paaien genoemd. Er zijn echter ook soorten als de guppy en zwaarddragers waarbij de eitjes inwendig worden bevrucht en volledig ontwikkelde jongen ter wereld komen.

Visseneitjes zijn over het algemeen klein en doorzichtig, evenals de larve. Ook na het uitkomen is de larve nog verbonden met een dooiermassa, die als voedsel dient tot de larve in staat is zelf voedsel op te nemen. Dit wordt het dooierzakstadium genoemd. Vislarven verschillen in zeer veel opzichten van de juveniele vissen en daarom wordt ook bij vissen van een metamorfose gesproken (onder meer de aanleg van vinnen, schubben en typerende kaken van beenvissen). Voor de aanleg van de zwemblaas moet de vislarve ook de mogelijkheid hebben om aan het wateroppervlak lucht te happen. De larven zijn doorzichtig door het ontbreken van schubben met guanine. Het voedsel van de vislarven is over het algemeen zoöplankton, maar de larven van de paling en andere leptocehali leven van "marine snow", een laag dood organisch materiaal op een bepaalde diepte in de eerste honderden meters van de oceaan.

Verkrijgbaar

Vis koop je bij de visboer en soms in de supermarkt.